“[…] gekomen van voorbij de buitenkant der dingen,
De doffe, verre Stem, geworden tot De Absolute Stem, de Stem Zonder Mond,
Gekomen van over en van binnen uit de nachtelijke eenzaamheid der zeeën,
Roept mij, roept mij, roept mij…
Dof komt hij tot mij, alsof hij verstikt was en toch hoorbaar,
Van ver, alsof hij elders klonk en men hem hier niet horen kon,
Als een onderdrukte snik, een dovend licht, een stille ademtocht,
Van geen enkele kant van de ruimte, van geen enkele plaats in de tijd […] “
Fernando Pessoa, Ode van de Zee
(De Arbeiderspers 1981, p. 59. Vertaling August Willemse)