Leven aan de rand
Als helpende in de zorg (deeltijd) help ik ouderen met beginnende dementie om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. Ook al vergeten ze mijn naam, hun gevoelsgeheugen werkt nog goed. Ze onthouden me met hun hart. Als het klikt, ontstaat zo een intieme band.
Dankzij dit werk ervaar ik een stukje verbondenheid die in onze huidige samenleving vaak verborgen blijft. Status, bezit, uiterlijk – wordt voor de meeste van deze ouderen onbelangrijk. Ze leven ‘aan de rand’ van het leven. Wat telt, is tijd en aandacht. Vriendelijkheid.
De senioren leren me genieten van kleine dingen ondanks alle shit die er ook is. Samen koken en eten we, gaan wandelen of pingpongen. Naar een museum. Wanneer nodig help ik met de verzorging.
Mijn inspiratie én worstelingen verwerk ik in deze serie ‘leven aan de rand’.
Abonneer je op de serie
Lees een brief
Woorden waaien weg
Daar zit ik dan met een zilvergrijze mevrouw van 87 in haar kleine huiskamer bij het Vondelpark. Ze lijkt gekrompen en oogt fragiel, maar de stof van haar blauwe trui zit als gegoten. Een paars sjaaltje maakt het compleet, met daarboven haar gerimpelde gezicht onder het warme licht van een grote eettafellamp.
Voor haar ligt de opengeslagen Volkskrant, zoals die altijd voor haar ligt. Zelfs tijdens het praten, pakt ze de krant geregeld tussen de vingers. Alles wat we bespreken, lijkt een onderbreking van haar dag-lang ritueel.
Wat ze leest, vergeet ze. Dat ze leest, is wat haar gaande houdt.
Gulle glimlach om een grapje. Een vraag hoe het gaat. Dan weer buigen over het groot en grijs papier. “Wil je wat drinken?”
Ik pak mijn muts. Zij: “Moeten we gaan…?” We gaan.
Ze haakt zich in mijn arm. We schuiven over stoep en straat, van zitbankje naar vensterbank – overal waar ze even rusten kan.
We eten waar we elke week eten: een zeldzame plek in de grote stad waar het geld niet telt en vrijwilligers koken. Haar oude communisten-hart veert op. Ze eet slechts een paar happen, maar neemt veel op.
Terug het donker in. In de nauwe gang van de tuin geeft ze me haar porseleinen hand. Voor de vijfde keer vraagt ze, aan de tafel bij de krant: “Heb jij Sybrand gekend?”
De toon is het antwoord, niet wat je zegt. Gevoel blijft hangen, woorden vliegen weg. Dan zij weer: “Ik mis hem zo…”
Ze ploft op de bank als ik de t.v. aanzet, vouwt haar voeten over een krukje. Ik, met mijn liefste stem: “Zal ik nog een kopje koffie zetten?” Ze smelt. Ik weet het antwoord al: “Dat vroeg Sybrand vroeger ook altijd…”
Ik reik het kopje aan, ga naast haar zitten. Vrijwel schouder aan schouder kijken we op de smalle bank naar het journaal. Een zucht, we kijken elkaar hoofdschuddend aan.
“Je mag gerust nog een paar koekjes hoor.” Ik knik en pak ze met hernieuwde jongenstrek.
Dit is geen werk.
Dit is belangrijk werk.
Dit is het mooiste werk dat ik ooit deed.