student van het wonder
Een gewone donderdagochtend: ik heb vrij en laat de vrijheid tot me komen. Geen agenda. Geen te doen dingen. Een paar uur ruimte thuis. Ik steek een kaarsje op, zing een lied. Even ben ik stil om de zwaartekracht te voelen. In mijn gedachten strek ik mij als een reus neer op de aarde en voel me gedragen. Ik stofzuig. Ik was af. Als de zon door de ramen schijnt, zie ik hoe vuil ze zijn en poets er één (een mens moet niet overdrijven).
Volstrekt onbelangrijke gebeurtenissen in de loop van de wereldgeschiedenis. Maar voor mij, nu, van wereldbelang. Vanaf veertien-hoog kijk ik naar buiten en zie hoe het leven zich ontvouwt. Mijn blik niet langer vertroebeld door wat ik moet doen of wat er is gesproken. Vrij van mij bewegen de dingen door de straten. Voetgangers, fietsen. Een witte auto remt voor een stoplicht en wacht, terwijl niemand oversteekt of langs rijdt.
De ochtendzon ligt als een warme deken over de vormen. In de lucht passeert de witte flard van een wolk tegen een achtergrond van doorschijnend blauw. De spullen in mijn studio ogen plots nieuw, vers geschapen, vanuit het onzichtbaar vuur waarin alles ontstaat. Er is geen “God” wat mij betreft, geen oppermachtig wezen, maar wel een ongrijpbaar wonder dat elk moment kan ophouden om te bestaan. Maar dat niet doet.
Zie: weer een tel waarin ik leef. Waarin alles leeft, rondgaat in een ruimte die geen mens begrijpt, ongeacht de wiskundige formules die je erop loslaat. Het is de poëzie van een voortdurende schepping, waarvan ik elk moment het wonder probeer te zien, omdat dit wonder mij troost en optilt en laat voelen dat wat er ook aan bittere slechtheid bestaat nooit, nóóit kan tippen aan de fabelachtige schoonheid die desondanks, elk moment, zich op een ontelbaar aantal plaatsen tonen laat.