broeder damiaan
broeder van het leven

De stilte voor het wachtwoordvakje

Stuur me liever naar een ander stadsdeel!” mopper ik fietsend naar een invaldienst bij een 53-jarige man met Alzheimer. Weinig groen, veel straatafval, lelijke flats in slagorde langs het asfalt. Pas in de lift naar de negende merk ik op hoe modern alles is. De met glas afgeschermde flatgalerij heeft vloerbedekking. Na het intikken van een sleutelcode sta ik in een zonovergoten appartement, met schitterend uitzicht over de stad. Het oogt er netjes en verzorgd.

Van het dossier begrijp ik dat meneer waarschijnlijk in bed zal liggen. Door een openstaande deur zie ik hem al liggen. Vanuit het bed klinkt geritsel. “Goedemorgen meneer Miedema!” roep ik. Een arm rijst omhoog. “Ik kom een ontbijtje voor u maken!” Rustig stap ik de kamer binnen. In bed ligt een broodmagere man. Lange armen boven de dekens. Holle ogen staren naar het plafond. “Lust u een kopje thee?” Hij kijkt me niet begrijpend aan. Zijn wanhopige blik snijdt door mijn ziel. Hij lijkt op me. Een paar jaar ouder.

Ik ga naast hem zitten. “Uw zus vroeg of ik even wilde komen helpen.” Een flits van helderheid straalt door zijn ogen. Hij kijkt weer naar het plafond. Ik pak een lege theepot van het bedkastje en houd die omhoog: “Ik ga thee zetten.” Hij knikt. Als ik met een schaaltje appelstukjes terugkom, lichten zijn ogen op. Terwijl hij zich omhoog worstelt, mag ik hem een extra kussen aanreiken. Hij glimlacht. Met hese stem: “Dank… dankjewel.”

We praten wat. Hij hees, met korte zinnen. Over zijn dochter. Vrienden. Een vaarbewijs. Er is geen touw aan vast te knopen. Ik bevestig de onderwerpen en spiegel zijn emoties. Af en toe reik ik een kop thee aan. Hij drinkt het met smaak. Bij nog een appelstukje gaat zijn pink omhoog: “Lekker.” Even kijkt hij me vriendelijk blij aan.

Helpen aankleden of wassen blijkt onmogelijk. In pyama schokwandelt hij door de huiskamer. Kunst aan de muur. Sierlijk houten eettafel. Fotolijsten vol levensgeluk op de vensterbank. Voor het weggaan lukt het nog éven hem zijn tanden te laten poetsen. Hij heeft zich dan al met een dekentje op de bank genesteld. Met een beetje hulp floept de televisie aan. Groot gebarend wijst hij naar de beelden. Hij benoemt heel andere onderwerpen.

Ja! Lekker!” fluistert hij als ik aanbied nog gauw een boterham te smeren. Het kopje koffie erbij ontvangt hij uitbundig. “Gezellig! Ik vond het gezellig!” fluistert hij bij het afscheid. Met mijn jas aan kijk ik nog een keer om naar de bank. Hij pakt net een boterhamstukje. Zijn arm vliegt omhoog: “Kom weer!”

Een paar weken later hoor ik dat hij overleden is. Als ik mijn laptop open en naar het scherm kijk, hoor ik zijn korte tikken op het toetsenbord terwijl we samen aan zijn bureau zitten. Zijn ogen turen naar het wachtwoordvakje. De mijne kijken uit over de stad. Weer die toetsen. Dezelfde stilte.

Meer lezen?