Dhr. had vannacht zijn behoefte in bed gedaan. Vandaag begin ik als metgezel van een echtpaar in Amsterdam Zuid. In de bus lees ik verslagen van collega’s. Mw. geholpen met verschonen van het onderlaken. De opdracht: koken, helpen met verzorging. Mevrouw heeft het moeilijk met de dementie van haar man. Meneer houdt van opera.
Ik ben ruim op tijd en sla een blokje om. Onbekend in deze ietwat sjofele, maar fraaie arbeidersbuurt in het chique Zuid. Een vreemdeling en toch – over een paar minuten – bij mensen thuis. Diep in het hart van hun leven. Dichter dan je de meeste vrienden of familie kunt naderen. Het is waarom ik dit werk doe.
“Goedemorgen!” roep ik door de intercom. Boven in de deuropening wachten ze me op. Allebei klein. Hij, schuin achter haar. Zij wat mollig en met een gesloten gezicht. Uitgestoken hand: “zeg maar Sien”. Als ik de drempel overstap een hand van hem. Zing-zeggend: “Aaa-ri-ooó…”. Twinkelende ogen: “Geintje. Ik ben Arie, heel gewoon”.
De eerste stappen bij mensen thuis zijn altijd aftasten. Toegelaten tot hun privé, maar tegelijk ook gast. “Mag ik hier zitten?” vraag ik, wijzend op de enige vrije plek op de bank naast Sien. Arie hangt op een luie stoel ernaast. De televisie klinkt hard. Ik probeer wat te zeggen, het gezicht van Arie verstrakt. Diepe fronsen op zijn voorhoofd. “Aaa-ri-ooó……!” zing ik uit volle borst. Arie’s gezicht ontspant, op zijn appelwangen verschijnt een gloed.
Sien zet de tv uit. Ik volg haar samen met Arie naar de keuken om thee te zetten. Handig manoeuvreert Sien haar rollator door de kleine woning. “Ciao Aa-río… ” knipoogt Arie en laat me voor. “Bellissima!” antwoord ik, gravend naar Italiaanse woorden. “Lamborghini!” glundert Arie.
Terug in de woonkamer zet Sien in een handomdraai de computer aan. Youtube. “Mooi hè…” zucht Sien bij het Slavenkoor. “Die moet je niet wegdoen,” knipoogt Arie naar mij als een prachtige vrouw Avé Maria zingt.
Ik kook. Sien staat erop dat ik mee eet: “Bij ons mag iedereen mee eten.” Beteuterd kijken ze me aan als ik de borden op tafel zet. Dan vraagt Sien, zachtjes: “Is er ook sjuu?” Ik smelt gauw wat braadboter en als ik terugkom uit de keuken, zitten ze precies als ik ze achterliet. Mes en vork in de handen. Rustig wachtend: “Eet smakelijk.”
Arie vertelt dat Poetin heeft gebeld. Sien rolt met haar ogen. Zegt hoe lekker het smaakt: “Ik geef altijd complimenten.” Stralend vertelt Arie dat zijn vader vroeger marktkoopman was. Thuis stond altijd opera op. “‘Ga toch een keer naar je opoe,’ vroeg mijn moeder dan. Zo noemen wij oma in de Jordaan. Die zat daar in een klein woninkje. Ik op m’n brommer naar haar toe. Weet je wat ze dan zei?” Met grote ogen kijkt Arie me aan: “‘Dàg … jóngg-ûh!’ … Met die stem… Dat doet je wat hè…“
Bij het afscheid biedt Arie aan samen naar Italië te gaan. Op de Vespa. Ik sta op om mijn jas te pakken. “Jammer dat je gaat,” zucht Sien. Als ik terugkom van de gang, zie ik haar iets in Arie’s oor fluisteren. Arie kijkt ons niet begrijpend aan. Sien, iets harder: “Je mag terug…” Arie veert op: “Je mag altijd terugkomen!”
Gebons op het raam als ik op straat sta. Ik kijk omhoog. Twee zwaaiende armen.
[namen zijn gefingeerd]