broeder damiaan
broeder van het leven

Relaxed religieus

De katholieke orde van de Nederlandse kapucijnen begon rond 2005 een klooster-experiment in Velp (N-Br.). Het bestond uit een leefgroep van zowel kapucijnen als leken. Het doel was het spiritueel en materiaal erfgoed te laten voortbestaan als er geen kapucijnen meer zouden zijn. Ik maakte er van 2009 tot 2011 anderhalf jaar deel van uit. Ik leerde er voor mij belangrijke lessen. Waaronder de stijl van mijn religiositeit: relaxed religieus.

Hieronder een beschouwing waarin ik terugkijk. Ze is uit 2011, maar ik sta er nog steeds helemaal achter!

“Want er zal een Rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isai” (Jesaja)

Ze keken me aan als ik het koor binnenkwam. Vanuit de foto’s op de bidprentjes, achter een rekje. De portretten steeds genomen kort voor overlijden. De ogen recht de camera inkijkend. Bijna iedere maand hing er wel een nieuw kaartje. Ingetreden rond WOII. Werkzaam diep in Katholiek Nederland. De necrologie nooit vleiend, maar opvallend openhartig, het al te menselijke benoemend. Met complimenten als een broeder erin geslaagd was dichtbij gewone mensen te zijn gebleven. 

In de jaren zestig kenden de kapucijnen in Nederland veertig huizen en bijna 800 leden. Anno 2011 telt ze nog vier kloosters en amper 80 broeders. Twee van die kloosters staan op bezwijken en zuster dood is overal vrijwel het enige kind aan huis: in 2010 stierf een tiende van alle Nederlandse broeders. Het beeld in de rest van Europa is niet veel anders.

“Wij sterven uit,” stelde de Generale Overste van de kapucijnen toen hij in Velp op bezoek kwam. Mauro, een Zwitser, legde me uit waarom er geen kapucijnen van buiten Europa – waar de orde groeit – naar hier worden gehaald. Hun traditioneel ingestelde normen zouden hier niet passen, aldus Mauro. Ze zouden zich verloren voelen. De westerse maatschappij is te vrijgevochten en ontkerkelijkt geworden. Al wat de orde in Europa restte, was waardig sterven. Onder andere door met de energie die ze nog had bij te dragen aan het goede in de samenleving.  

“Eert de wetenschap, maar meer het gebed” (refter, Velp)

Enige tijd terug schreef ik een boekje over de spiritualiteit van preken. Ik was als speechschrijver onder de indruk geraakt van de manier waarop predikanten en pastores een brug slaan tussen de traditie en het leven van alledag. Zij brachten diepgang in hun teksten terwijl ik me als speechschrijver vaak een `praatjesmaker` voelde. Mede hierom besloot ik in Nijmegen Religiewetenschappen te gaan studeren. 

Tijdens die studie ben ik behoorlijk geschrokken. In de colleges trok een spoor van bloed door de religies. Kruistochten, inquisitie, jihad. Koningen die allianties sloten met kerken, waarbij een kerk de macht van de koning zegende en de koning vervolgens korte metten maakte met concurrerende kerken. Bekeringen die niet plaatsvonden uit persoonlijke overtuiging, maar met een heel dorp of hele stam tegelijk onder druk van geweld. Zelfs in het boeddhisme ging men elkaar te lijf (om de tand van de Boedda) en zegenden Zen-monnikken de zelfmoordacties van de Kamikaze.  

Hoewel mijn docenten gelukkig ook oog hadden voor de poëzie van religie, zette het geweld me wel aan het denken. De geschiedenis van religie biedt overtuigend bewijs dat waarheid en geweld net zo bij elkaar horen als Kaïn en Abel. In de `handen van mensen` wordt de meest heilige inspiratie kennelijk gemakkelijk gesmoord. Ik heb daarnaast tijdig notitie genomen van de opmerking: “de beste manier om van je geloof te vallen, is theologie te gaan studeren”. Niet eens door de hoeveelheid geweld, alswel door de vervreemding van je hart die door het vele theoretiseren en analyseren optreedt.

Ik was dan ook blij toen een studievriend me vertelde van `klooster-experiment` Nieuw-Velp. Het lag zeventien kilometer onder Nijmegen. Je kon er in deeltijd wonen. Toen ik er binnenstapte, was ik verkocht. 

“Laat ons niet liefhebben met de woorden, noch met de tong, maar met de daad… (Johannes).

Wat me het eerst in Velp opviel, was de openheid en sympathie van de mensen. De priester zette in zijn preek de liefde tegenover de wet en bij de koffie in de refter ontving ik oprechte hartelijkheid. Toen ik een van de leken van de communiteit vertelde dat ik weinig had met `God` of `Jezus` was zijn spontane antwoord: “ik ook niet.” Op zo’n plek moet ik zijn, dacht ik. Hier wordt de waarheid gerelativeerd. Hier is in de hartelijkheid iets van het heilig vuur blijven branden zonder dat alles en iedereen in de fik wordt gestoken.

Het bleek ook niet moeilijk om uit te leggen waarom ik in het klooster wilde zijn ook al had ik dan moeite met de christelijke taal. Het waren de waarden die in het klooster-experiment centraal stonden. Broederschap, gastvrijheid, vrede, respect voor de natuur. Het leken me universele waarden die ik volledig ondersteunde. Als een christelijk klooster mij kon helpen die waarden in de praktijk te brengen, dan moest ik hier zijn.

Ik vond een ontspannen religiositeit in het klooster. Het regime van het getijdengebed was soepel: een half uur ’s ochtends, een half uur ’s avonds en voor het middageten een kwartier. Geen omfloerste taal. Elke poging tot romantiseren kon steevast rekenen op een goedlachse relativering. “We zijn allemaal maar mensen.” De gardiaan schreef zelfs ironische stukjes over vroeger toen de broeders zich nog geselden en van de novicen een `engelachtige zuiverheid` werd verwacht. 

Zo kan religie dus òòk, dacht ik. Waar mensen bij het tafelgebed bidden: “Vergeef ons dat wij elkaar zo vaak stenen geven voor brood”  rollen geen koppen omdat iemand niet recht in de leer staat. Waar mooie folders van het klooster bekritiseerd worden met: zo is de werkelijkheid niet, daar doen ze die werkelijkheid geen geweld aan omdat ze niet past in het `gedachtenpaleis` van de theorie. Voeg daarbij een gezonde handen-uit-de-mouwen mentaliteit waar broeders op 79 jarige leeftijd nog full time – en fluitend – buitenshuis in een verzorgingshuis gaan werken. Ja, zo zou mijn religie kunnen zijn! 

“Als je in liefde woont bij jezelf, kan de ander ook in liefde wonen bij zichzelf ” (een van de broeders)

Er waren ook dingen die ik moeilijk vond in Velp. Ja, Franciscus die als 22 jarige zoon van een rijke kledinghandelaar al zijn bezittingen weg gaf, die alle schepselen als broeder zag en naar de sultan pelgrimeerde om hem te zien als broeder – dat is mooi. Maar Franciscus was ook een radicaal, een Middeleeuwer met een lijdensmythologie, een `gevaarlijke gek` die zijn lichaam – die hij broeder Ezel noemde – verachtte en op 44 jarige leeftijd uitgemergeld ten einde kwam. Zo wilde en wil ik niet leven. 

Ik snapte aanvankelijk ook niet goed wat het betekende om in een klooster te zijn. Tijdens de maaltijden en recreatie draaide ik mijn bekende patronen af: vragen stellen, analyseren, tot de kern van de zaak proberen door te dringen. Dat wekte irritatie. Ik dacht daarnaast dat broederschap bestond uit samenwerken voor een ideaal. Dat leidde tot onbegrip. 

De senior van de broeders – een gentleman priester – nam me apart en sprak er met me over. Ik vroeg te veel door. Ik wilde de ander zien, maar de ander wilde niet altijd door mij gezien worden. Zijn advies: eerst de ander erkennen en bevestigen in zijn zijn in plaats van meteen binnendringen met mijn vragen. 

Een moeilijke les voor mij: gewoon samen zijn. Terwijl het daar om gaat, zei een van de broeders. Samen zijn. Niet alleen dingen doen om iets te bereiken. Maar juist gewoon samen broeder zijn. Het zette een rem op mijn snelheid. Het relativeerde mijn honger naar analyse en kennis. Het was het verschil tussen de uiteenrafelende analyse van de universiteit en de ontvankelijkheid van een religieuze praktijk.

Zie, hoe aangenaam is het om als broeders samen te leven” (psalm 132)

Ben ik open? Dat was de vraag die ik me mede naar aanleiding van het klooster vaak stelde. In de afgelopen jaren had ik ook buiten het klooster ervaren hoe goed het me deed als ik me voor de ander open stelde. Als het lukte om ja, inderdaad, gewoon samen te zijn. Binnen het klooster leerde ik dat sommige mensen die ervaring `God` noemden. 

Maar waarom zou ik dat woord gebruiken als het me niet hielp? `God` had voor mij niet de vaderlijke kwaliteit die het voor oudere generaties vaak heeft. Ik had in mijn jeugd het woord het meest gehoord in vloeken. Na anderhalf jaar koorgebed kon ik ook zeggen dat het me niet hielp om open te zijn door naar Jezus te bidden. Ik bokte eerder, sloot me af, kwam in verzet: waarom bidden tot iemand of iets buiten mij als ontvankelijkheid iets was van binnenuit? Het leek me zo indirect. 

Bovenstaande vragen waren dan ook de centrale thema’s van de tweewekelijkse gesprekken die ik met een 81 jarige broeder had. Hij was catecheet en ik plaagde hem soms dat hij me wilde bekeren tot een goed christen. Zijn uitdagende antwoord was: wat is je verzet? Hij vermoedde dat ik me verzette tegen een bepaald beeld van het christendom. Er was ook een ander beeld mogelijk. Door mij daarvoor af te sluiten, sloot ik een stuk groeikracht in mezelf uit.

Nu wilde het gegeven dat we beiden overspannen waren geweest. Hij veertig jaar terug, ik een half jaar voordat ik me aansloot bij het kloosterexperiment. Allebei hadden we ons te strenge normen aangemeten. We beleefden daarmee persoonlijk iets van wat er in het verleden vaak fout is gegaan met religie: alleen brachten we met onze onhaalbare normen geen geweld toe aan een ander, maar aan onszelf. Voor mij was nu de uitdaging om niet cynisch te worden. En tegenover vond ik een man die dat duidelijk niet was. Monter en wakker daagde hij mij  uit terwijl hij steeds constructief bleef. 

Door welke traditie laat je je aanspreken?” Vroeg hij. Hij had zelf zijn plekje gevonden en een boek geschreven: Je ziel zal leven. Daarin sprak hij over het `Ge-heim`. Heim: thuis. Jezelf, echt je zelf zijn, was je-ziel zijn. En waar iemand zijn ziel was, daar was God. 

Ik snapte dat hier een sleutel lag voor de ontspannenheid waarmee ik mensen zoals hij religie zag beleven. Ze hielden zich steeds opnieuw het ideaal voor ogen, maar rekenden zichzelf niet af op het resultaat. Als de poging maar goed zat. Als het fout ging en je had verdriet: daar opende zich je ziel omdat het verdriet je leerde wat je belangrijk vond. Als je er contact mee hield, kon je altijd opnieuw beginnen. 

Mijn traditie

Door welke traditie laat ik me aanspreken? Nu, na anderhalf jaar ben ik uit het klooster-experiment gestapt. Ik deed niet meer mee met het koorgebed, hoorde er niet meer bij. “Mijn klooster-experiment is mislukt,” zei een broeder. Ik had een goed karakter, maar was niet (opnieuw) katholiek geworden. In die zin heeft hij gelijk. 

En toch! Voor mij gaat religie om het koesteren van idealen. Ik ben op zoek gegaan in tradities om te leren van de ervaring die daarmee in religies ligt opgesloten. Waarom het wiel uitvinden als mensen via trial-and-error eeuwenlang met de praktijk ervan hebben gestoeid? 

Hier heb ik in Velp een belangrijke les geleerd. Ik geloof niet dat de christelijke traditie – of welke dan ook – de waarheid heeft. Een dagelijkse eucharistie of heilige professie bleek in het verleden niet voldoende om de waarden van een religie in de praktijk te brengen. Daarvoor zijn andere inzichten nodig. 

Voor mijn gevoel hoort een broeder die zijn leven lang bij de plantsoenendienst werkte om “mens onder de mensen te zijn” niet tot dezelfde traditie als een broeder die onder de mantel van naastenliefde een kind heeft misbruikt. Ja, ze zijn allebei katholiek en christen, maar die nominatie zegt niets over het wezen van hun religieuze praktijk.    

Als ik kies voor een traditie, is het de traditie van mensen voor wie de liefde belangrijker is dan de wet. Een traditie van mensen die oog houden voor het al te menselijke in zichzelf en het al te menselijke in de ander. Een traditie waarin begrepen wordt dat je de liefde nooit bezit, maar dat je jezelf ertoe elke dag moet – kunt! – bekeren. Ontspannen religieus noem ik deze traditie. Niet lui, ontspannen. Relaxed

Wij sterven uit“, zei de Generaal Overste. We sterven allemaal eens uit. Onze vormen, onze gebruiken. Maar ik zie een levende traditie dwars door alle tijden en culturen heen. Franciscus hoorde erbij toen hij naar de sultan ging. De sultan toen hij hem allerhartelijkst ontving. Een traditie die niet bewaard wordt in de stenen van kloosters, maar in de harten van mensen. U en ik horen erbij, als we ons ervoor openstellen. 

Amen!
Damiaan
Nijmegen, 2011

Meer lezen?